Als een oncontroleerbare en ongebreidelde katalysator voor elk risico van schending van de fundamentele vrijheden, lijkt de pandemie de verandering van de verhouding tussen staten en burgers te intensiveren. Het moeizame beheer van de gezondheidscrisis heeft uiteraard de bestaande mechanismen van bevolkingscontrole, toezicht en bestuur, toevertrouwd aan statistieken en algoritmen van allerlei aard, in een stroomversnelling gebracht en gestandaardiseerd... Als deze bevinding betrekking heeft op Staten ten aanzien van hun bevolking, omvat het ook bepaalde horizontale aanmerkingspraktijken onder de burgers zelf. Toch, maken multilaterale democratische controlemechanismen echter evenzeer deel uit van de rechtsstaat en moeten voortdurend worden vernieuwd.
Als vertrouwen en wantrouwen ons in staat onze verhouding tot informatie, kennis, autoriteit, dwang, het collectief in vraag te stellen... Hoe kunnen we dan de genuanceerde uitoefening van het kritisch denken garanderen? Welk vertrouwen moeten we hebben in onze grondwettelijke staten? Hoe kunnen we elk obstakel voor de menselijke vrijheden wantrouwen? Hoe kunnen wij vertrouwen blijven stellen in de feiten, in de wetenschappelijke en juridische verworvenheden, als basis van wat ons als samenleving bindt? Hoe kunnen we, zonder de werkelijkheid te ontkennen, blijven opkomen voor de vrijheden en de mensenrechten wanneer wij een beleid zien opkomen met regalen reflexen, geïnspireerd door een conservatieve en angstige geest? Hoe kunnen we het gebruik van voorgeschreven vormen van uitsluiting, oordeel, veroordeling en aanklacht tussen burgers begrijpen en verzachten? Delen staten en burgers een voorkeur in wantrouwen en externe causaliteit ten nadele van nuance, proportionaliteit en vertrouwen?