Elk jaar keert Dorcy Rugamba terug naar zijn ouderlijk huis in Kigali: er is altijd klimop op de muren, callas en vuurtongen op het terras, palmbomen en papaja's aan de ingang, de berg Jali in het noorden, de berg Kigali in het zuiden. Maar jarenlang was deze terugkeer onmogelijk.
In dit boek, dat tegelijk een liefdesbrief is aan hen die niet meer onder ons zijn, een lofzang op het leven en een stukje voorouderverering, richt Dorcy Rugamba zich tot zijn vader, zijn moeder en allen die niet meer onder ons zijn. Hij vertelt wat hij heeft gezien en geleerd van hen, als kind en jongeman, en hoe lang het heeft geduurd voordat hij het onaanvaardbare accepteerde. Hij blijft zo dicht mogelijk bij hen die afwezig zijn, hij eert hun nagedachtenis en hun leven, hij verkent de wereld van vroeger om uitdrukking te geven aan de schoonheid en de poëzie ervan, en hij vraagt zich af: hoe kunnen we onder woorden brengen wat buiten ons bereik ligt?
Dorcy Rugamba, schrijver en belangrijke figuur in de Rwandese culturele scène, biedt ons een diep ontroerend verhaal, gedragen door een schrijfstijl, een stem en een bijzondere intensiteit.